De keuze van een elektronische leeromgeving

  • Verstelle M
  • De la Parra B
  • Sloep P
N/ACitations
Citations of this article
5Readers
Mendeley users who have this article in their library.

Abstract

Begin 2002 hebben verreweg de meeste instellingen voor hoger onderwijs één of meerdere leermanagementsystemen in gebruik (Droste e.a., 2001). Toch is er vol-doende reden om nog in te gaan op de keuzeproblematiek. Een instellingsbrede implementatie is er op 28% van de instellingen. De overige instellingen verkeren in de pilotfase of hebben op één faculteit een bepaalde ELO faculteitsbreed inge-voerd. Vroeg of laat staat men in deze onderwijsinstellingen voor de keuze of men één systeem voor de hele instelling verkiest of niet en zo ja voor welk systeem men kiest. Op basis van welke informatie en argumenten, en via welk proces komt men dan tot een beslissing? Dit hoofdstuk biedt een handreiking bij het opstarten van een keuzetraject. Tegelijkertijd geeft het hoofdstuk u een beeld van mogelijke kwaliteitscriteria voor ELO's. Ook al heeft uw instelling al gekozen voor een ELO krijgt u te maken met de vraag of een nieuwe versie van de ELO met nieuwe mo-gelijkheden moet worden aangeschaft. En tenslotte kan er een moment komen dat u een andere, meer effectieve ELO wilt gaan gebruiken. De lezer vindt in dit hoofdstuk geen productvergelijkingen. Daarvoor zijn bronnen te raadplegen van onderzoekers die regelmatig ELO's en hun nieuwe versies gede-tailleerd testen en vergelijken. Bij een bekend Amerikaans onderzoeksteam (Hall, 2000) zijn vier medewerkers meer dan 5 maanden fulltime bezig met het verzame-len van gegevens en het maken van de productbeschrijvingen. Voor het in het Ne-derlandse hoger onderwijs doet het CINOP onderzoek in opdracht van SURF (Droste, 2000). Met de voorbereiding, uitvoering en beschrijving van de testresul-taten zijn per ELO twee medewerkers ieder circa een week fulltime bezig. We pretenderen in dit hoofdstuk dus niet om dit te evenaren. Zinvoller is het om in te gaan op de vraag wat de lezer aan de verschillende productvergelijkingen kan hebben; paragraaf 7.1 gaat hier op in. Hoewel onderwijskundige criteria bij de selectie van een ELO de belangrijkste zouden moeten zijn, blijkt in de praktijk vaak dat bij het kiezen uit de zogenaamde shortlist andere criteria doorslaggevend zijn: gebruiksvriendelijkheid, bedrijfszekerheid en technische criteria. Dergelijke criteria passeren in de paragraaf 7.2 de revue: in het pioniersstadium van de ELO's stonden keuzeprocessen in een ander perspectief dan vandaag; toen beoordeelde een enthousiaste docent of projectgroep welke ELO voor bijvoorbeeld een vak-groep geschikt was. Tegenwoordig valt er veel te zeggen voor één instellingsbre-de, of minimaal faculteitsbrede ELO, wat uiteraard andere eisen stelt aan het sys-teem en aan het keuzeproces. We zullen in paragraaf 7.2 ook kort ingaan op de argumenten vóór en tegen instellingsbrede standaardisatie. We besluiten het hoofdstuk met aandacht voor het inrichten van het keuzeproces. Eén recept valt niet te geven, maar wel suggesties voor een gestructureerde aanpak en voor wie er een rol in zouden kunnen spelen.

Cite

CITATION STYLE

APA

Verstelle, M., De la Parra, B., & Sloep, P. B. (2002). De keuze van een elektronische leeromgeving. In H.Frencken, J.Nedermeijer, A.Pilot, & I. ten Dam (Eds.), ICT in het hoger onderwijs; stand van zaken (pp. 99–112). IVLOS en ICLON.

Register to see more suggestions

Mendeley helps you to discover research relevant for your work.

Already have an account?

Save time finding and organizing research with Mendeley

Sign up for free