Philosophical Languages in the Seventeenth Century: Dalgarno, Wilkins, Leibniz

  • Maat J
N/ACitations
Citations of this article
24Readers
Mendeley users who have this article in their library.
Get full text

Abstract

In the seventeenth century, a large number of proposals and schemes appeared, which were all meant to provide a universal means of communication, and most of which were supposed to be suited to tasks normally performed by means of natural languages. Niet alleen goed voor de communicatie van kennis maar ook voor de representatie van kennis. de overwinnen van taalgrenzen. P. 2: When Couturat and Leau investigated the history of universal language schemes in 1903, this was done within the context of a heated debate on the choice between diverse universal languages, each of which had been proposed to overcome the drawbacks of of language diversity. ...In a classic article, Cohen (1954) pointed out that the project of a 'universal character' was by nom means unique for Leibniz, and in fact it was an intellectual commonplace in seventeenth-century Western Europe. Het belang van disambiguiering van de taal in het werk van Dalgarno en Wilkins.... p. Schemes for an artificial universal language emerged precisely when this unity began to fall apart. Furthermore, rather than stimulating the development of new types of logic, both the humanist ideal of classical scholarship and the rise of the new science led to a general downgrading of logic as a subject... According to Jones (1951), the ideal underlying schemes for an artificial language "reduced language to its simplest terms, a single word exactly equivalent to a single thing, and (...) sought to degrade words to symbols of the same colourless nature as characterized those of mathematics". Natuurlijke taal verhult meer dan ze uitdrukt. De nieuwe taaljongens zetten zich af tegen de middeleeuwse scholastiek. Ondanks dat grijpen ze terug op het wel zeer middeleeuwse nominalisme. Ook vallen zij terug op Aristoteles. p. 6: With a similar emphasis on continuity, Slaughter has described the seventeenth-century artificial languages as the result of an attempt to bring order into the revolutionary multiplicity of information men were confronted with. To this end, taxonomies were established which "rested on a philosophy of Aristotelian essentialism". Thus the early days of science were characterized by a 'taxonomic episteme', which was abandoned until 'mechanistic philosophy and its mathematical method' finally gained the upper hand by the end, and not at the beginning of the seventeenth century. Er bestond dus geen al te hecht verband tussen de zeventiende-eeuwse kunstmatige talen en en de nieuwe wetenschap. Kunsttalen waren oner meer ook religieus geïnspireerd (DeMott). P. 7: Zij o.a. leiden door Comenius, die met Bacon vooral uit was op religieuze harmonie. De invloed van mystici als John Dee en Jacob Boehme, who were dreaming of restoring of the 'language of nature', whereby the names bear the 'signatures' of the things the represent. p. 9: Dat schijnt dus niet kloppen. De uiteenlopende en strijdige verklaringen komen voort uit het ingewikkelde intellectuele klimaat van die dagen. Seth Ward als een van de centrale figuren in de ontwikkeling van universele taalschemas. P. 10: de bijbelse achtergronden. P. 11: Declined by the humanists in the post-medieval period, philosophical grammar was revived in the sixteenth century by the works of Scaliger and Sanctius, the latter of whom was a major source for the famous seventeenth century rationalist grammarians of Port Royal. Though differing in orientation, the Modistae and their post-medieval successors shared the supposition that linguistic expressions should be considered as specific realizations of underluing universal principles opf grammar, which are intemately connected with the principles of human thought. The seventeenth-century language planners worked within this atmosphere, postulating a universal logical form underlying all languiages, and using this form as a standard detrminining the cahracteristcs a language ought to have. ...[the logical tradition]... Nevertheless, much of seventeenth-century thinking abpout language, especially as far as semantics is concerned ], moved within a framework determined by the logical tradition, ondanks alle weerzin ertegen. One of the elements of this tradition, the theory of categories, played a particularly important part in shaping the structure of the philosophical languages that were envisaged and created. De interpretatione van Aristoteles Pas in de twaalfde eeuw werden A's andere logische werken opnieuw werden ontdekt. ... In the scholastic period, the categories, or as they were commonly called, the ' predicaments' formed the standard paradigm of knowledge represenation , functioning as the most general heads of an all embracing classification of reality, and serving as an inventory of the basic concepts and major subjects of the various special sciences. Although the value of the theory of predicaments was seriously challenged during the seventeenth century, it was this theory which both Dalgarno and Wilkins turned to when looking for a general and systematical catalogue of ' things and notions' . Leibniz's plans were also inspired [p12:] by this theory, although he aimed at a thorough revision of its principles. His efforts to devise a new type of logic were unique in the period. Categorieën (termen), proposities (zinnen die oordelen uitdrukken), en syllogismen (onderdelen van argumenten) Leibniz is daarmee doorgegaan. P. 12: aanvankelijk wilde men alleen maar universele schrijfsystemen maken en geen universele talen. Volgens Aristoteles' De interpretatione zijn er vier elementen: de reëel bestaande dingen, mentale beelden (representaties) van die dingen, gesproken woorden en geschreven woorden. Dingen zijn gerelateerd aan hun mental representatioes door een natuurlijke connectie en beiden zijn universeel.Gesproken woorden daarenetegen verschillen van volk tot volk en zijn met dezen mentale beelden verbonden door een een min of meer toevallige conventionele connectie. Dezelfde soort variabele relatie bestaat tussen gesproken woorden en geschreven woorden..........Geschreven woorden als tekens van tekens, gesproken woorden zijn tekens, het geschreven woord wordt via het gesproken woorden en het vervolgens dementale representatie verbonden aan het ding. P. 14: Bacon week hiervan af door te stellen dat niet allen woorden mkaar ook andersoortige symbolen, bijvoorbeeld gebaren of Chinese characters. Overigens gelden voor de karakters net zo goed conventies als voor geschreven woorden die die gesproken woorden of begrippen moeten representeren. Bovendien heb je vel karakters nodig. p. 16 Je zou sommige letters kunnen aanwijzen die bepaalde dingen (concepten) verbeelden, waardoor ze universeel begrijpelijk worden, astronomische en wiskundige symbolen bijvoorbeeld. [Toch is dit is onzin, want het werkt alleen in de taal van de wiskundigen, etc. ]. P. 17: veronderstellingen: 1. er is een verzameling van concepten die door de hele mensheid worden gedeeld en die onafhankelijk van de uitdrukkingswijze worden geïdentificeerd. 2. taal is in essentie een verzameling van namen die verwijzen naar deze concepten. 3. de verschillen tussen talen bestaan vooral op het vlak van geluid grafische (i.t.t. vocale) symbolen die refereren aan die universele begrippen vormen een universele karakter die in elke taal gelezen kunnen worden. [na.v. p. 18: Het begrip "reëel karakter"als directe afbeelding van een "notion" kan in de loop van de geschiedenis leiden tot verwarring, omdat de bindende conventie impliciet blijft] De moderne interpreatie is vaak dat "real character" een directe essentialistische band tussen teken en concept veronderstelt. De zeventeinde eeuwers daarentegen zagen wel degelijk het conventionele karakter ervan ("at pleasure"). [Het is duidelijk wanneer deze conventies veranderen kennis verloen gat of meeverandert] p. 19 Cave Beck als de uitvinder van de switching language (tussen natuurlijke talen) evenals Athanasius Kircher the "Polygraphia Nova et Universalis". P. 26: Dalgarno's taal was een filosofische taal, d.w.z. zoals een taal zou moeten zijn. Dit is belangrijkste kenmerk van Dalgarno's werk. Een filosofische taal verbetert niet alleen de diversiteit tussen de bestaande talen, maar verbetert ook de taal zelf. P. 29: in het algemeen veronderstelt men dat zowel Dalgarno's schema als Wilkins schema berusten op een voorafgaande classificatie. disambuigering door een een op een relatie te creeren tussen woorden en zaken. Dalgarno's ideen daaromtrent hebben zich sterk ontwikkeld. Daarom is het lastig achter zijn positie te komen. 3.3.2. From Mnemonics to Predicaments P. 39: Examples of such thematically arranged word lists Dalgarno was familiar with, were Junius' Nomenclator and Comenius' Janua Linguarum The thrid method was to order (p. 40) them in a 'pedicamental series'of genus, difference and species, as exemplified in logic books. The fourth was an order which would be easy to memorize, by using a mnemonic technique. P. 45: Wilkins however urged "that in a philosopical language that pasrt was not to be omitted that was most capable of a philosophical institution. In his opinion "a Philosopical Language should containe a regulare enumeration according to the received Theory of all Notions of Nature and Art, that so the Lexicon of Radicals might be a Synopsis or Index of the whole Encyclopedy of Arts digested in a Predicamentals Series (f.47r) Wilkins hield er een enciclopedistische vise op na, Dalgarno was meer geïnteresseerd in de structuur van de kunsttaal zelf. Een argument tegen Wilkins'opvatting was de vraag wie uit kan manken wat kennis is, goed is voor de mensheid en welke de juiste idelingen zouden moeten zijn. Daarover is in de eeuwen nadien ook nog ferme ruzie geweest. P. 46: Volgens Dalgarno moest je toekunnen met zo min mogelijk radicalen. In principe zijn de radicalen (primitieven) betekenisloos en dragen de composietren betekenis. In een filosofische taal moeten er zoveel mogelijk composieten zijn en zo weinig mogelijk primitieven: de lijst van primitiev

Cite

CITATION STYLE

APA

Maat, J. (2004). Philosophical Languages in the Seventeenth Century: Dalgarno, Wilkins, Leibniz. Philosophical Languages in the Seventeenth Century: Dalgarno, Wilkins, Leibniz. Springer Netherlands. https://doi.org/10.1007/978-94-007-1036-8

Register to see more suggestions

Mendeley helps you to discover research relevant for your work.

Already have an account?

Save time finding and organizing research with Mendeley

Sign up for free